Het judopak, of judo gi, bestaat uit een katoenen trekkoord broek en een bijpassende gewatteerde katoenen jas. Een gekleurde riem wordt gedragen om de rang van de arts aan te duiden. Het uniform werd in het begin van de 20e eeuw geadopteerd, toen was wit de traditionele kleur voor de broek en het jasje. In de jaren tachtig werd in sommige wedstrijden blauw als alternatieve kleur gekozen. Het gebruik van een blauw en een wit judo in competities is inmiddels gemeengoed geworden in veel concurrerende kringen.
Geschiedenis van de Blue Judo Gi
Anton Geesink stelde voor het eerst gebruik te maken van het blauwe judo gi tijdens de Maastricht IJF DC-bijeenkomst in 1986. Destijds waren er geen internationale normen om twee deelnemers tijdens een wedstrijd van elkaar te onderscheiden. In Japan zou een deelnemer een rode sjerp aan zijn riem bevestigen, wat zou helpen om zijn tegenstander en zichzelf uit elkaar te zetten, maar beiden droegen een witte judo gi. In andere competities werd soms ook een gekleurde sjerp gebruikt, maar zonder een standaard middel om deelnemers te onderscheiden, hadden rechters en scheidsrechters soms moeite om het onderscheid te maken. Geesink stelde het blauwe judo gi voor als een middel om de ene deelnemer duidelijk van de andere te onderscheiden. De blauwe judo gi werd verplicht op regionale en hogere competities, hoewel veel Japanse beoefenaars en puristen blijven neerkijken op het gebruik van blauwe judo gi.
Kleur gebruiken om onderscheid te maken tussen tegenstanders
Het enige doel van de blauwe Gi is om de ene tegenstander van de andere te onderscheiden tijdens een wedstrijd. Door het contrast met de witte gi van haar tegenstander, maakt de drager van de blauwe gi het gemakkelijker voor de juryleden, scheidsrechters en toeschouwers om bij te houden welke deelnemer dat is. De blauwe judo gi is niet indicatief voor rang of vaardigheid. De kleur van de rang van de deelnemer wordt alleen aangegeven door de kleur van haar riem, niet door haar gi.
Perceived Advantages van de Blue Judo Gi
Tijdens de Olympische Spelen van 2004 overtroffen deelnemers die blauwe gi droegen vaker hun witgeklede tegenstanders tijdens wedstrijden. De neiging van blauw om wit te verslaan, ongeacht hoe gelijkwaardig de deelnemers op kracht, grootte en vaardigheidsniveau leken, creëerde de perceptie dat het dragen van de blauwe gi een voordeel opleverde. Degenen die dit fenomeen observeerden, begonnen een oorzakelijk verband te zoeken tussen de kleur van de gi van de deelnemer en zijn uitvoering, speculeerden dat de donkere kleur misschien op een onderbewust niveau meer intimiderend was, of dat de donkere gi de bewegingen van de drager moeilijker te zien maakte, dus het vertragen van de reacties van de witgeklede deelnemer op zijn blauwe tegenstander. Het statistische bewijsmateriaal leek te suggereren dat de blauwe gi enig voordeel hadden, maar onderzoekers waren niet in staat om hun vinger te leggen op wat precies dat voordeel zou kunnen zijn.
Wetenschappelijke studie van het fenomeen Olympische Spelen 2004
Evolutionaire biologen in Schotland en Nederland namen het op zich om het Olympische fenomeen van 2004 nader te onderzoeken. Hun studie vond andere factoren die het succes van blauwgeklede deelnemers hadden kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld, de gi-kleur van elke deelnemer wisselde af tussen wedstrijden, en de hoger geplaatste concurrenten werden daardoor uiteindelijk steeds blauwer gekleed. Wanneer een deelnemer de blauwe gi zou moeten doneren, had ze waarschijnlijk ook meer rust gehad sinds haar laatste wedstrijd. Blauwgeklede deelnemers hadden waarschijnlijk ook meer wedstrijden gespeeld dan hun blanke tegenstanders, en hun hogere aantal overwinningen voorafgaand aan de wedstrijd in kwestie duidden op een hoger vaardigheidsniveau. Dus na te hebben vastgesteld dat de superieure tegenstander vaker in de blauwe gi was versierd en dat de kleur van haar gi toevallig was, konden ze geen inherente psychologische of visuele effecten van de blauwe gi ontdekken die niet gemakkelijk te verklaren konden zijn vanwege om te rusten en de vaardigheid van de drager.